Blik op (3 boeken over) China

VolksRepubliek publiceert een in het Nederlands vertaalde blog van marxistisch econoom Michael Roberts. Het Engelse origineel verscheen eerder op Roberts eigen blog.

Michael Roberts bespreekt drie recente boeken van economen van marxistische signatuur. Daarin wordt besproken of, en in hoeverre, China socialistisch genoemd kan worden. Roberts plaatst vervolgens zijn eigen kanttekeningen bij de analyses van de auteurs.


Het centraal comité van de Chinese Communistische Partij hield onlangs zijn zesde plenum, om ‘de belangrijkste prestaties en historische ervaring’ van de partij in haar 100-jarige geschiedenis te bespreken, en om het beleid ‘voor de toekomst’ te bespreken. Vlak daarna grapte Jamie Dimon, de CEO van JP Morgan, dat de Wall Street Bank langer stand zou houden dan de Chinese Communistische Partij: “Ik maakte laatst een grap dat de Communistische Partij haar 100e jaar viert. Zo ook JP Morgan. Ik durf te wedden dat we het langer volhouden”, zei hij tijdens een toespraak op de Boston College Chief Executives Club, een zakenforum.Dus wat is de ervaring en toekomst voor China en zijn communistische partijheerschappij? Het lijkt gepast om een ​​aantal nieuwe boeken die over China zijn gepubliceerd, endie deze vraag proberen te beantwoorden, te beschouwen..


Weber
Laten we beginnen met Isabelle Webers How China escaped shock therapy [Hoe China aan schoktherapie ontsnapte].1 Dit heeft een brede en significante impact gehad in academische linkse kringen, zoals het is onderschreven door Branko Milanovic, de toonaangevende wereldwijde ongelijkheidsexpert en ook auteur van een recent boek, Capitalism alone [Kapitalisme alleen], waarin hij stelt dat socialisme nooit kan plaatsvinden en de keuze voor menselijke sociale organisatie in de nabije toekomst is tussen “liberaal-democratisch” kapitalisme (de VS en het ‘westen’) of ‘politiek kapitalisme’ van een autocratische staat (China, Rusland) .

Webers boek beschrijft hoe en waarom China de weg naar herstel van het kapitalisme niet is ingeslagen door de ‘shocktherapie’ van privatisering en de ontmanteling van de staatscontrole, zoals Rusland dat deed in het begin van de jaren negentig. In plaats daarvan, volgens Weber, bespraken de Chinese leiders onder Deng aan het eind van de jaren zeventig welke richting ze moesten inslaan en kozen ze voor een geleidelijke openstelling van de geplande staatseconomie voor het kapitalisme – deels door privatisering, maar vooral door buitenlandse investeringen.

Weber beargumenteert dat de “geleidelijke vermarkting” van zijn economie de economische opkomst van China heeft vergemakkelijkt, maar zonder te leiden tot de “algehele assimilatie” van het kapitalisme. Het besluit van de Chinese leiders voor een geleidelijke overgang naar het kapitalisme was allesbehalve een uitgemaakte zaak of een ‘natuurlijke’ keuze die vooraf was bepaald door de Chinese uitzonderlijkheid, beweert Weber. In het eerste decennium van “hervorming en openstelling” onder Deng Xiaoping (1978-88), werd China’s manier van vermarkting vormgegeven in een fel debat. Sommigen pleitten voor liberalisering in de stijl van shocktherapie, terwijl anderen de voorkeur gaven aan geleidelijke vermarkting, te beginnen aan de rand van het economische systeem. Inderdaad, bij minstens twee gelegenheden koos Deng voor een “big bang” in prijshervormingen, maar deed op tijd een stap terug.

Vanaf de jaren tachtig zette de invloed van de dominantie van neoklassieke economie in het westen, zowel in universiteiten als in de regering, het proces van China’s vermarkting in gang. De Chinese economen die voorstander waren van een geleidelijke ontwikkeling van twee economieën, werden vervangen door economen die het neoklassieke marktmodel voorstonden. Maar het neoklassieke beleid om de markt de prijzen te laten bepalen, leidde tot een hogere inflatie en uiteindelijk tot de protesten op het Plein van de Hemelse Vrede, het daaropvolgende militaire optreden en de gevangenneming van Zhao Ziyang, de toenmalige algemeen secretaris van de CCP. Toch bleef volgens Weber gedurende de jaren negentig het economisch beroep in China aansluiten bij de internationale neoklassieke mainstream. Neoliberale hervormers drongen diep door in de arena’s van eigendom (verkoop of liquidatie van staatsbedrijven), deregulering van de arbeidsmarkt en het gezondheidszorgsysteem (deels geprivatiseerd) – dingen waarvan ik denk dat ze de Chinese leiders nu achtervolgen, waardoor ze gedwongen onder Xi Jinping te pleiten voor een nieuwe wending richting ‘gemeenschappelijke welvaart’.2

Weber denkt echter dat de kern van het Chinese economische systeem nooit in één grote klap is vernietigd. In plaats daarvan werd het “fundamenteel getransformeerd” (?) door middel van een dynamiek van groei en globalisering onder de activistische leiding van de staat. In oktober 1992 nam Deng Xiaoping het formele besluit om een ​​“socialistische markteconomie met Chinese kenmerken” op te richten. Deze formulering was een hybride brouwsel, dat Jiang Zemin op deze manier uitlegde:

Of de nadruk nu lag op planning of op marktregulering was niet het essentiële onderscheid tussen socialisme en kapitalisme. Deze briljante stelling [van Deng] heeft ons geholpen te bevrijden van het beperkende idee dat de planeconomie en de markteconomie tot fundamenteel verschillende sociale systemen behoren, en heeft daarmee een grote doorbraak teweeggebracht in ons begrip van de relatie tussen planning en marktregulering.3


Marktsocialisme was geboren.

Onder Jiang bewoog China zich verder in de richting van een kapitalistische markteconomie. Weber zegt dat het Chinese leiderschap van de jaren negentig “bereid was om alle resterende grenzen aan de werking van de marktkrachten te doorbreken in naam van economische vooruitgang”. De controle op essentiële consumptie- en productiegoederen werd nu stap voor stap ontmanteld. De impact van deze “oerknal” was echter veel kleiner dan wanneer hij een paar jaar eerder had plaatsgevonden. Tegen 1992, zegt Weber, “was de liberaliseringsinspanning vergelijkbaar met het springen van een laagstaande rots aan de voet van een berg waarvan men zojuist is afgedaald”. Ze betoogt dat de staat zijn controle over de “grote hoogten” [origineel: commanding heights; metafoor voor belangrijkste strategische sectoren in de economie] van de Chinese economie handhaafde, toen het overstapte van directe planning naar indirecte regulering door de deelname van de staat aan de markt: “China groeide in het globale kapitalisme zonder de controle over zijn binnenlandse economie te verliezen.”

Het boek van Weber is inzichtelijk in het tonen van de debatten over beleid onder de CP-leiders over welke richting in te gaan. Ook biedt het inzicht inde factoren die hun gedachten domineerden. Ze lijkt dit echter te doen vanuit het gezichtspunt dat China kapitalistisch was, thans vanaf het startpunt van Deng’s leiderschap en alle discussies daarna gingen over hoe ver te gaan – of te gaan voor ‘shocktherapie’ of meer gematigde bewegingen in de richting van ‘meer kapitalisme’ . Weber lijkt dubbelzinnig over de economische basis van de Chinese staat. Voor haar “groeide China in het globale kapitalisme”, maar “behield het nog steeds zijn controle over de grote hoogten”. Wat betekent dat voor de toekomst?


Ross
In scherp contrast hiermee is er geen dubbelzinnigheid van John Ross, in zijn nieuwe boek, China’s great road.4 Ross is senior fellow bij Chongyang Institute for Financial Studies aan de Renmin University of China en schrijft uitvoerig ter verdediging van China en zijn economisch model zoals hij ziet het. Hij geeft de lezer een schat aan gegevens over het ongekende economische succes van China, waarbij meer dan 900 miljoen mensen uit de armoede werden gehaald (zoals gedefinieerd door de Wereldbank) en de afgelopen 30 jaar alle andere economieën heeft overtroffen wat betreft productie en loongroei.

Ross’ kijk op het Chinese ontwikkelingsmodel, ‘socialisme met Chinese kenmerken’, is in werkelijkheid een ‘radicale versie’ van het keynesianisme. Maar het is anders dan het Keynesiaanse beleid in de VS en Europa, waar gebruik is gemaakt van begrotingstekorten, lage rentetarieven van de centrale banken zijn nagestreefd en sommige vormen van kwantitatieve versoepeling, die de langetermijnrente omlaag hebben gebracht door middel van schuldaankopen door centrale banken, zijn toegepast:

In China daarentegen zijn relatief beperkte begrotingstekorten gecombineerd met lage rentetarieven, een staatsbanksysteem en een enorm staatsinvesteringsprogramma. Hoewel het economische herstelprogramma van het westen timide was, heeft China een volbloed beleid gevoerd van het type dat herkenbaar is in de algemene theorie van Keynes, evenals zijn eigen 'socialisme met Chinese kenmerken'.

Ross stelt dat het Dengs gebrek aan ideologie of toewijding aan een door de markt of door de staat geleid economisch model de reden was voor het economische succes van China (Deng: “Het kan me niet schelen of de kat zwart of wit is, zolang hij maar muizen vangt.”) Ross zegt:

Omdat in de VS en Europa, natuurlijk, wordt aangenomen dat de kleur van de kat er heel veel toe doet. Alleen de private-sector-gekleurde kat is goed; de staats-sector-gekleurde kat is slecht. Want, zelfs als de privatesectorkat onvoldoende muizen vangt (d.w.z. de economie bevindt zich in een ernstige recessie), mag de staatssectorkat niet worden gebruikt om ze te vangen. In China zijn beide katten losgelaten - en daarom worden er veel meer muizen gevangen.

Dus Ross lijkt Dengs mening te accepteren dat het planmechanisme en publiek eigendom niet essentieel waren voor China’s succes en dat de markt minstens zo goed kon en kan zijn, zo niet beter, voor de ontwikkeling van China’s economie. Ross stelt:

Een systematische vergelijking van de concepten van Marx met die van de Sovjet-Unie van na 1929 maakt het volkomen duidelijk dat het post-Deng-beleid in China, dat werd hervormd en opengesteld, veel meer in overeenstemming was met dat van Marx dan dat van de USSR.

Maar is het echt zo dat het openstellen van de economie voor een kapitalistische sector en buitenlandse investeringen, hoewel noodzakelijk voor de economische ontwikkeling van China vanaf de jaren tachtig, geen ernstige tegenstrijdigheden en gevolgen heeft voor het Chinese ‘socialisme’? Zo zag Lenin het niet toen hij in 1921 in Rusland schoorvoetend koos voor de Nieuwe Economische Politiek om de landbouwproductie te herstellen na een wereldoorlog en een burgeroorlog.5 Voor Lenin was de NEP een noodzakelijke stap terug in de overgang naar socialisme, die de Sovjet-Unie werd opgedrongen door de oorlogen en het mislukken van andere revoluties in Europa. Rusland stond er alleen voor. Met de NEP verwoordde Lenin het zo:

U zult kapitalisten naast u hebben, inclusief buitenlandse kapitalisten, concessiehouders en pachters. Ze zullen honderden procenten winst uit je persen; zij zullen zichzelf verrijken door naast u te opereren. Laat ze. Ondertussen leer je van hen hoe je de economie runt, en alleen als je dat doet, kun je een communistische republiek opbouwen.

Lenin noemde de NEP ‘staatskapitalisme’, niet ‘socialisme met enige speciale kenmerken’. China’s “lange NEP”, zoals beschreven door Weber, is geen vervulling van de leer van Marx, zoals Ross beweert, en leidt China geleidelijk naar ‘socialisme’; in werkelijkheid was het een gedwongen stap terug naar het kapitalisme. Lenin stelde in 1921 de tegenstelling voor Rusland die Ross negeert voor het China van nu:

We moeten dit probleem recht onder ogen zien - wie zal er als beste uitkomen? Ofwel slagen de kapitalisten erin zich eerst te organiseren - in dat geval zullen ze de communisten verdrijven en daarmee is het afgelopen. Ofwel zal de proletarische staatsmacht, met de steun van de boeren, in staat blijken deze heren, de kapitalisten, de baas te blijven, om het kapitalisme over staatslijnen te sturen en een kapitalisme te creëren dat ondergeschikt is aan de staat en dienstbaar is aan de staat. de staat.

Ross komt helaas dicht in de buurt van de opvattingen van die anti-socialistische socialist, de onlangs overleden Hongaarse econoom, János Kornai, die alom geprezen wordt in de reguliere economische kringen. Hij betoogde dat China’s economische succes alleen mogelijk was omdat het de centrale planning en de staatsdominantie verliet en naar het kapitalisme overstapte.6 Volgens Kornai kan democratie (ongedefinieerd) alleen bestaan ​​onder het kapitalisme, aangezien socialisme beperkt is tot dictatoriale en autocratische vormen: “democratisch socialisme is onmogelijk”.

Het combineren van openbaar eigendom van de grote hoogten van industrie en financiën en indicatieve planning met een grote kapitalistische sector die marktprijzen gebruikt, heeft China vooruit geholpen. Maar het heeft ook de tegenstellingen tussen de waardewet (verkopen op de markt voor winst) en maatschappelijke behoeften vergroot. Naar mijn mening is dit de belangrijkste tegenstelling in alle ‘overgangseconomieën’ en ook binnen de Chinese economie. Maar Ross lijkt te beweren dat de combinatie van markten en planning als de weg voorwaarts naar een ‘socialistisch China’ geen tegenstrijdigheden kent. Hij citeert Xi: “We moeten zowel de onzichtbare hand als de zichtbare hand goed gebruiken. China kan en zal door zijn economische structuur zowel de ‘onzichtbare hand’ van de markt als de ‘zichtbare hand’ van de staat gebruiken.” Maar kunnen Dengs privatesectorkat en de staatssectorkat in harmonie samenleven in de voorzienbare toekomst, of zullen de tegenstellingen die inherent zijn aan deze combinatie toenemen en intensiveren? – de huidige crisis in de post-Covid Chinese economie suggereert het laatste.7

Ross meent dat het economische succes van China gebaseerd is op ‘socialisme’ in Keynesiaanse stijl: “hervorming en openstelling, en socialisme met Chinese kenmerken, kunnen gemakkelijk worden begrepen binnen het raamwerk van Keynes”, verwijzend naar Keynes’ concept van ‘socialisatie van investeringen’. Ross vervolgt: “De Chinese economie wordt niet gereguleerd via administratieve middelen, maar door algemene macro-economische controle van investeringen – zoals Keynes bepleitte.”

Maar dit is een vertekening van zowel Keynes als China. Keynes’ ‘socialisatie van investeringen’ hield nooit een massale publieke eigendom van de grote hoogten van een economie in – hij was daar fel tegen.8 En het economische succes van China is voornamelijk gebaseerd op investeringen van de staat en geleid door de staat, niet op Keynesiaans ‘macromanagement’ van krediet- en fiscale maatregelen, zoals in kapitalistische economieën. Ross’ verklaring van het economische succes van China impliceert dat kapitalistisch ‘macromanagement’ kan werken – terwijl het duidelijk heeft gefaald in de geavanceerde kapitalistische economieën.

Dit is geen marxistische kijk op China. Een marxistisch model van de Chinese economie zou niet moeten beginnen met te kijken naar de mate van besparingen of investeringen in een economie. De marxistische theorie gaat uit van de waardewet. Het succes van China is omdat de waardewet, die opereert in kapitalistische markten, buitenlandse handel en investeringen, aanvankelijk volledig werd geblokkeerd en later gecontroleerd door een grote staatssector, centrale planning en macrobeleid, evenals door beperkt buitenlands eigendom van nieuwe industrieën en controles op de kapitaalstroom in en uit het land. De Keynesiaanse analyse mist een belangrijk ingrediënt en tegenstelling van economische ontwikkeling: de productiviteit van arbeid versus de winstgevendheid van kapitaal.

Het marxistische model stelt dat het productiviteitsniveau de economische groei zal bepalen, omdat het de productiekosten verlaagt en een ontwikkelingsland in staat stelt te concurreren op de wereldmarkten.9 Maar in een kapitalistische economie, waar de wet van waarde en markten opereren, is er een tegenstelling: winstgevendheid. In het marxistische model is er een omgekeerde langetermijnrelatie tussen productiviteit en winstgevendheid. Winstgevendheid komt in conflict met productiviteitsgroei in een kapitalistische economie en zal dus leiden tot regelmatige productiecrisissen. Een zich ontwikkelende economie moet dit conflict tot een minimum beperken.

Voor zover China’s private kapitalistische sector haar bijdrage aan de economie als geheel vergroot en de rol van de publieke sector wordt verminderd, dan zal de winstgevendheid in de totale economie relatief belangrijker worden en de tegenstelling tussen productiviteitsgroei en winstgevendheid toe nemen. Zowel het neoklassieke als het keynesiaanse ontwikkelingsmodel negeren deze tegenstelling.


Smith
Ze ontgaan Richard Smith in zijn boek dat vorig jaar verscheen zeker niet, de tegenstellingen in een overgangseconomie, met de tegenstrijdige krachten van planning en de markt in het spel.10 Hij beschouwt China als een “bureaucratische hybride”: noch kapitalistische, noch een ‘plan’-economie [Engels: command-economy]. De heersers van China hebben de leiding over de grootste en meest dynamische economie ter wereld, een stuwende kracht in de internationale handel, waarvan de staatsconglomeraten tot de grootste bedrijven ter wereld behoren. Ze profiteren enorm van het marktrendement van hun staatsbedrijven (SOE). Maar het zijn geen kapitalisten – althans niet met betrekking tot de staatseconomie. Leden van de Communistische Partij bezitten geen individuele staatsbedrijven of aandelen in staatsbedrijven zoals particuliere investeerders. Ze bezitten gezamenlijk de staat, die het grootste deel van de economie bezit. Het zijn bureaucratische collectivisten die een grotendeels door de staat geplande economie runnen die ook veel voor de markt produceert. Maar produceren voor de markt is niet hetzelfde als kapitalisme.

Maar Smith concentreert zijn vuur op het falen van de Chinese regering om de aanhoudende stijging van de CO2-uitstoot en de aantasting van het milieu aan te pakken die de economische expansie van China heeft veroorzaakt.11 Zowel kapitalistische bedrijven als staatsbedrijven negeren klimaat- en ecologische richtlijnen en Xi accepteert dit , omdat anders de economische groei zal vertragen en de werkloosheid zal toenemen, wat Xi’s streven naar industriële zelfvoorziening ondermijnt in het licht van de pogingen van het imperialisme om China te isoleren en te wurgen.

Smith stelt dat er gewoon geen manier is waarop Xi “de uitstootpiek van China vóór 2030 kan bereiken en vóór 2060 koolstofneutraliteit kan bereiken”, terwijl hij ook de groei maximaliseert. Hij kan “ontwikkeling nastreven ten koste van bescherming” of hij kan “overschakelen naar groene en koolstofarme ontwikkeling [en] de minimale stappen nemen om de aarde, ons gedeelde thuisland, te beschermen”. Hij kan niet allebei. Wat Smith laat zien, is dat geen enkel land kan presteren op het gebied van het beheersen van emissies en het voorkomen van klimaatrampen – dit is per definitie een wereldwijde existentiële bedreiging.

De landen van het mondiale zuiden zijn niet de historische vervuilers van de wereld. Die eer valt toe aan de imperialistische landen die vanaf de 19e eeuw industrialiseerden en de emissies naar de periferie blijven verschuiven door de productie en grondstoffen te consumeren die worden geproduceerd in China, Oost-Azië, India, Latijns-Amerika en Rusland. Deze landen hebben hulp nodig om de uitstoot te verminderen en te stoppen met het vernietigen van de natuur terwijl ze proberen het mondiale noorden te ‘inhalen’.

Die hulp zal niet komen zolang het imperialisme voortduurt. In plaats van met China te coördineren om klimaatverandering aan te pakken, streeft de ‘internationale gemeenschap’ ernaar het land wereldwijd te ‘bedwingen’ en te isoleren.


Beeld
Wang Jiaxiang, Mao Zedong en Deng Xiaoping in maart 1959 (Publiek Domein).

Bronnen

  1. IM Weber How China escaped shock therapy: the market reform debate Abingdon 2021.↩︎
  2. See: thenextrecession.wordpress.com/2021/09/11/china-and-common-prosperity.↩︎
  3. www.bjreview.com.cn/document/txt/2011-03/29/content_363504_3.htm.↩︎
  4. J Ross China’s great road: lessons for Marxist theory and socialist practices Glasgow 2021.↩︎
  5. See: www.marxists.org/archive/lenin/works/1921/oct/17.htm.↩︎
  6. thenextrecession.wordpress.com/2021/11/11/kornai-on-capitalism-and-socialism.↩︎
  7. thenextrecession.wordpress.com/2021/08/08/chinas-crackdown-on-the-three-mountains.↩︎
  8. See my article from 2019: thenextrecession.wordpress.com/2019/06/05/keynes-socialist-liberal-or-conservative.↩︎
  9. www.academia.edu/50350961/China_three_models_of_development_by_Michael_Roberts.↩︎
  10. R Smith China’s engine of environmental collapse London 2020.↩︎
  11. www.paecon.net/PAEReview/issue71/Smith71.pdf.↩︎

Comments

There are 6 comments for this article

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Naar boven